De Wlz voorziet in partneropname.
Kan een partner meeverhuizen?
De partner van een persoon met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking, of met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die recht heeft op zorg en in een instelling verblijft, heeft recht op verblijf in dezelfde instelling. De partner heeft dit recht om mee te verhuizen zonder dat hij zelf een Wlz-indicatie heeft. Hij behoudt dit recht om te verblijven in die instelling ook na het overlijden van zijn partner dan wel na het vertrek van zijn partner naar een andere instelling.
Voor partnerverblijf hoeft de cliënt geen indicatie aan te vragen. De cliënt kan partnerverblijf rechtstreeks met de zorgaanbieder afspreken. De zorgaanbieder vraagt bij het CIZ een indicatiebesluit voor partnerverblijf aan (ZZP0) en registreert de meeverhuizende partner.
Naast verblijf heeft de meeverhuisde partner recht op voorzieningen die niet ten laste van de meeverhuisde partner kunnen komen, waaronder in elk geval: het verstrekken van eten en drinken, het schoonhouden van de woonruimte en roerende voorzieningen.
Kijk voor meer informatie op de pagina Verblijf in een instelling.
Als de meeverhuisde partner zelf ook zorgbehoevend wordt, maar nog niet voldoet aan de toegangscriteria van de Wlz, zal hij voor zijn zorg een beroep moeten doen op de Wmo of zijn zorgverzekering.
Eigen bijdrage Wlz
De meeverhuisde partner betaalt, net als zijn geïndiceerde partner, een eigen bijdrage Wlz. Het CAK stelt de hoogte van de bijdrage vast en legt de bijdrage op. Kijk voor meer informatie over de eigen bijdrage Wlz op de website van het CAK.
Wie vallen precies onder het begrip ‘partner’?
Een partner die mag meeverhuizen met de verzekerde kan zijn:
- de echtgenoot;
- de geregistreerde partner;
- een ongehuwde meerderjarige die met een ongehuwde meerderjarige zorgvrager een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het een bloedverwant in de eerste graad is.
Een broer of zus met wie de verzekerde een gezamenlijke huishouding voert kan dus wel meeverhuizen naar de instelling, maar de zoon of dochter van een verzekerde waarmee hij of zij een gezamenlijke huishouding voerde niet.
Van een gezamenlijke huishouding is sprake als twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zorg dragen voor elkaar door een bijdrage te leveren in de kosten van de huishouding. Dit kan betekenen:
- dat ze met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van de Wlz daarmee gelijk zijn gesteld;
- dat uit hun relatie een kind is geboren of een kind van de een is erkend door de ander; of
- dat ze zich wederzijds hebben verplicht tot een bijdrage aan de huishouding vanwege een geldend samenlevingscontract (of dat ze op grond van een registratie zijn aangemerkt als gezamenlijke huishouding).